Geschiedenis

Het orgel in de Groote of Nieuwe Kerk te Maassluis werd gebouwd door Rudolph Garrels (1675-1750) in de jaren 1730-1732. Het was een schenking van Govert van Wijn, een rijke ingezetene van Maassluis, reder en penningmeester van het College van de visserij. Op 4 december 1732, de dag dat Govert van Wijn 90 jaar oud werd, vond de overdracht en ingebruikname van het nieuwe orgel plaats.

 

Rudolph Garrels

Rudolph Garrels werd geboren in de Oostfriese plaats Norden. Als gezel had hij het vak geleerd bij de Duitse orgelmaker Arp Schnitger. Zoals zo vele leerlingen van deze beroemde orgelbouwer trok ook Garrels de grens over en vestigde zich in Groningen. Vanuit deze stad bouwde hij verschillende instrumenten volgens de Schnitger-traditie, zoals het nu nog bestaande orgel van Anloo (1718). Daarna trok Garrels naar Holland en woonde in Leiden en Den Haag.

Hollands en Duits

In het latere werk van Rudolph Garrels vinden we een synthese tussen de Hollandse en Duitse orgelbouwkunst. Met name het drieklaviers orgel van Maassluis is hiervan een goed voorbeeld. Zo droeg Garrels het beeldhouw- en snijwerk op aan de Maassluise meubelmaker en beeldhouwer, Daniël de Vries. De structuur van het negendelige front van het hoofd- en het bovenwerk herinnert weliswaar aan de opzet van sommige Schnitger-orgels, maar komt toch dichter in de buurt van instrumenten uit de Duyschot-traditie. Karakteristiek is hierbij de verticale lijn, in tegenstelling tot de Noordduitse horizontale accentuering. Een tekening die ontstaat door de grootste frontpijpen te plaatsen in de middentoren en de torens aan de beide zijden te situeren op een lagere kashoogte. Hierbij vormt de fraaie houten kap, in een neergaande lijn aan weerskanten, een verbinding tussen deze drie punten. Modern in het Maassluise front is de onderkas, zonder consoles, recht doorgetrokken onder de pedaaltorens. Dit zijn slechts enkele elementen, die een synthese aangeven tussen de bouwstijl van Schnitger en de vorm en invloeden van de Hollandse orgelbouwtraditie Hagerbeer-Duyschot.

Ook in de opbouw van de dispositie vinden we hier voorbeelden van terug. Zo plaatste Garrels op ieder manuaal een Trompet 8′ terwijl aan het bovenwerk een Vox Humana 8′ werd toegevoegd in combinatie met een Baarpijp 8′ en een Quintadeen 8′. Ook in het plaatsen van een Cornet op het hoofdwerk liet Garrels zich leiden door voorbeelden uit de Hollandse school.

Muzikale smaken

Het orgel van Maassluis bleef in de loop der tijden niet gespaard voor wisselende muzikale smaken van orgelbouwers en organisten. Meer of minder ingrijpende werkzaamheden aan het instrument vonden plaats door Jacobus Robbers (1772-1773), Andries Wolfferts (1789-1801), Abraham Meere (1805), Jonathan Bätz (1840), Michael Maarschalkerweerd (1881) en twee generaties van Leeuwen (1938-1965). Een eerste restauratie, die terug probeerde te gaan naar de oorspronkelijke toestand van 1732, vond plaats in de jaren 1956 tot 1965

Restauratie 1975

Al spoedig bleek dat het orgel een grondiger revisie behoefde. In 1975 nam de toenmalige kerkvoogdij dan ook het besluit om tot een ingrijpende restauratie over te gaan en het Garrels-orgel in alle luister te herstellen en zo te behouden voor het nageslacht. Het omvangrijke plan kreeg de volledige instemming en medewerking van de Rijksdienst voor Monumentenzorg.

De opdracht werd verleend aan de orgelmakers Pels & Van Leeuwen. De rijksadviseur voor orgels, drs. O.B. Wiersma, begeleidde de werkzaamheden in nauwe samenwerking met dr. M.A. Vente en de vaste organist van de Grote Kerk, Feike Asma. Bij het realiseren van het restauratieplan heeft de eerbied voor het werk van Rudolph Garrels centraal gestaan. Desondanks was terugkeer naar de situatie van 1732 niet mogelijk. Een belangrijk baken tijdens de herstelwerkzaamheden was de toestand van het instrument in 1840, het jaar waarin Jonathan Bätz het orgel weer voor vele jaren in een goed bespeelbare staat bracht.

Tijdens de restauratie is de gehele windvoorziening vernieuwd. De windladen van het hoofdwerk, rugwerk en het pedaal werden zoveel mogelijk in de oorspronkelijke vorm hersteld. De verdwenen lade van het bovenwerk werd op oude ambachtelijke wijze nagebouwd en opnieuw aangebracht. Het gehele registermechaniek werd vervangen door nieuw regeerwerk. Veel van het historisch pijpmateriaal was in de loop der tijden beschadigd. Dit moest worden hersteld of in oude stijl bijgemaakt. Zowel de Open Subbas 16′ (1938) als de Bazuin 32′ (1975), die beiden op een aparte lade achter de orgelkas zijn geplaatst, bleven gehandhaafd. Hierdoor behield het orgel ook na de restauratie van 1978 zijn brede basis.

Reparaties

In 1996 kondigden zich diverse reparaties aan. De grote magazijnbalg in de toren begon diverse lekkages te vertonen en moest van nieuw leer worden voorzien. Bij de restauratie van 1978 was hier niets aan gebeurd. Ook in het rugwerk was er lekkage (leer van de pulpeten), wat ook in de kerk hoorbaar was. Een en ander resulteerde in een subsidieaanvraag bij de Rijksdienst voor Monumentenzorg. De rijksadviseur, Rudi van Straten, stelde voor een aantal zaken die in 1978 niet aangepakt waren direct mee te nemen, naast het groot onderhoud. Gesprekken volgden tussen orgelbouwer Pels & Van Leeuwen, de Rijksdienst, adviseur Henk Kooiker en organist Jaap Kroonenburg. Het is belangrijk te vermelden dat alle partijen het eens waren over de klank van het orgel, deze moest onveranderd blijven.

In december 2000 is de magazijnbalg opnieuw beleerd en de lekkage in het rugwerk aangepakt. Dit waren de meest dringende zaken. In oktober 2001 is men begonnen het rugwerk leeg te halen om het pijpwerk te kunnen controleren. Veel pijpwerk, een legering van lood en tin, bleek te zijn aangetast door zuren die in de eikenhouten windladen van nature zitten. Verschillende pijpvoeten bleken te zijn aangetast en ingezakt en dit pijpwerk is voor reparatie naar de orgelmakerij van Pels & Van Leeuwen meegenomen. De windladen bleken, na controle op lekkages, in een zeer goede conditie te zijn. Ook de toetsmechaniek is bekeken en bijgeregeld, waardoor de toetsdruk zo egaal mogelijk is.

In het eerste kwartaal van 2002 zijn het bovenwerk, het hoofdwerk en het pedaal onderhanden genomen. Sommige te korte pijpen waren aan de bovenzijde enigszins toegeknepen. Deze pijpen zijn verlengd, waardoor ze vrijer kunnen spreken en beter stemming houden. Registers zoals de Mixtuur van het bovenwerk en de Scherp van het hoofdwerk mengen nu beter in de totale orgelklank. De Cornet van het hoofdwerk is duidelijk verbeterd en beter bruikbaar als ‘uitkomende stem’. De intonatie van alle registers is nagelopen en de windvoorziening is opnieuw afgeregeld, zodat het orgel nu weer in een puike conditie verkeert.

Onderhoud

Het blijft een noodzakelijkheid om geregeld onderhoud te plegen aan dit ruim 270 jaar oude geschenk van Govert van Wijn. Om het in een optimale conditie te houden voor het orgelspel tijdens de erediensten en, ook gezien de voorwaarden die Govert van Wijn stelde, om ervoor te zorgen dat het orgel een bijdrage levert aan de orgelcultuur in Maassluis en daarbuiten.

De organist is dan ook gehouden, middels zijn aanstellingsbrief, ieder jaar enkele orgelconcerten te verzorgen. Er is daarom een orgelcommissie ingesteld die ervoor moet zorgen dat dergelijke activiteiten worden georganiseerd. Met de opbrengsten ervan wordt een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het orgel. En dat is wel nodig ook, want voor het onderhoud, stemmen, bijregelen van de mechaniek enz. zijn jaarlijks aanzienlijke bedragen nodig. Op deze manier wordt alles in het werk gesteld om dit magnifieke instrument, dat alom wordt gewaardeerd om de prachtige klank en de vele mogelijkheden, in staat te stellen ‘muziek van alle eeuwen’ te vertolken.